N
Naaikussenmaker
Maker van naaikussens. Deze werden gebruikt om naaigoed op te spelden.
Naai-matres
De naai-matres oefende haar vak uit in een winkel. Ze had particuliere leerlingen, maar ook meisjes die haar door de diaconie gezonden werden. Ook oefende ze haar beroep uit in een weeshuis.
Naaimoeder
De naaimoeder gaf les in het naaien (van linnen) in een wees- of spinhuis.
Naaldenkoopman (naaldenkramer)
Koopman c.q. kramer in allerhande soorten naalden.
Naaldenmaker
Een specialisme was de stalen zeilnaaldenmakerij.
Nachtbidder
Nachtbidder is geen beroep maar een naam voor 'sterke bedelaars' die 's nachts om aalmoezen komen vragen.
Nachtblaser (-bleser), nachtwaker, nachttrompetter of nachthoornblazer
Degene die 's nachts de wacht houdt en op zijn trompet of hoorn blaast bij onraad.
Nachtroeper (nagtroeper)
Nachtwacht, ook klapwaker of ratelwacht genoemd.
Nachtwerker
Iemand die nachtwerk verricht, maar in de betekenis van stilleveger. Op plaatsen waas faecalien op grachten konden worden geloosd werden putten of kuilen geplaatst. Deze putten werden van tijd tot tijd geruimd door de nachtwerkers.
Nappendraaier
Draaier van houten drinknappen en schalen.
Nastelingmaker
Vervaardigde nestels of nestelingen voor schoeisle. Hiermee werden de schoenen vastgemaakt.
Negotiant
Handelaar.
Nestelmaker (nestelmakere, nestelmaecker)
Vervaardigers van nestels. Een nestel is een koord, veter, riem of rijgsnoer waarvan het einde gesloten wordt door een malie, een klein kapje (o.a. van koper) zodat het gemakkelijk door een opening kon worden gehaald. Er waren zeer eenvoudige nestels, maar ook gecompliceerde, bijv. op uniformen en livreien.
Nestelkoetsier, nestellakei
Koetsier, resp. lakei in dienst van het koninklijk hof, die nestels hebben als onderscheidingsteken.
Nettenboetster, nettenbreier, nettenmaker
In de visserij op de binnenwateren zorgden de vissers veelal zelf voor de aanmaak en het onderhoud van hun netten. De wintermaanden en de zomeravonden werden daaraan besteed. Werden de vissers te oud voor hun gewone werk, dan was hun vaardigheid in het nettenbreien nog het enige middel om wat bij te verdienen. De netten voor de zeevisserij waren te groot om in huis gemaakt of hersteld te worden. Het breien en boeten van deze grote netten vond fabrieksmatig plaats. Het repareren van netten, het boeten, was vooral werk voor vrouwen en meisjes. Doorgaans gebeurde dit in de openlucht.
Nettentaander
Verver van netten met taan, afkomstig van de taanboom.
Noodslachter
Slachter van dieren die door een ongeval ernstig zijn getroffen of gedood of die door ziekte in onmiddelijk dreigend levensgevaar verkeerden.
Notaris (notarijs, notarius)
Benaming van een ambtenaar wiens praktijk behoorde tot het geestelijke rechtsgebied. Later ook ambtschrijvers wier akten bijzondere kracht hadden, door het wereldlijk gezag aangesteld.
M
Maaier (ook hooier)
Degene die het graan of het gras maaide. Dit was vooral seizoenarbeid.
Maaksman, makeman
In Oost-Nederland gebruikte men de term voor een soort huwelijksmakelaar, bemiddelaar, die kon schrijven. Vaak was het een dorpsonderwijzer die kon schrijven en die voor het toekomstige paar de huwelijksvoorwaarden opmaakte. Men kent ook de term 'maaksmaal', voor de feestelijke bijeenkomst waarop de huwelijksvoorwaarden gemaakt werden. Men inderscheidt de maecmaker, degene die een huwelijkscontract tot stand brengt en de maec(s)man, die als getuige aanwezig was bij het sluiten van het huwelijkscontract.
Maerseman
Verkoper langs huizen of via een marktkraam (ambulante handel).
Magistraat
Geen eigenlijke beroepsaanduiding. De magistraat bestond uit het stadsbestuur.
Magnesietmaler
Hij verwerkte magnesietsteen (magnesiumcarbonaat), een gesteente dat veelal kleurloos of wittig is. Magnesiet dient voor de vervaardiging van vuurvaste tegels en vloeren.
Mahoniewerker
Iemand die mahoniehout bewerkt. In een aantal gevallen bezig met een bepaald onderdeel van het productieproces, bijv. het draaien van stoelpoten. Mahoniehout is een houtsoort die veel werd gebruikt voor de vervaardiging van meubelen, zowel massief als in de vorm van fineer.
Majolicabakker
Ook faïencebakker, petielbakker of plateelbakker en verglaesde wercker genoemd. Naast de pottenbakkers, die van oudsher de stenen gebruiksvoorwerpen vervaardigden, afgewerkt met loodglazuur, nam het aantal majolica- of plateelbakkers in het begin van de zeventiende eeuw aanzienlijk toe. Het productieproces van plateel is in hoofdzaak ongewijzigd gebleven. De grondstof is ook hier klei, die voor het eigenlijke gebruik gereinigd moet worden. Grijze klei gebakken wordt rode steen. Vervaardiging vond en vindt plaats met behulp van de draaischijf. Na het draaien wordt het vervaardigde voorwerp een nacht te drogen gezet voor verdere afwerking als het afvlakken van de bodem en eventuele aanzetten van oren. Daarna wordt het aardewerk gebakken in de pottenbakkersoven. De versiering wordt op het nog ongebakken hiervoor gebruikte tinglazuur aangebracht.
Makelaar
Thans een door de rechtbank beëdigd persoon, die er zijn bedrijf van maakt te bemiddelen bij het tot stand brengen en het sluiten van overeenkomsten in opdracht en op naam van personen tot wie hij niet in een vaste betrekking staat. Reeds in de zestiende eeuw bestond dit beroep. Men was makelaar in allerlei producten en diensten, zoals bijv. granen, zijde, aandelen, wissels en zeeassurantiën. Om zich van de beunhazen te onderscheiden was de erkende makelaar verplicht, door betaling van hoge leges, een makelaarsstokje/stafje aan te schaffen. Dit is een houten stafje met beslagen zilveren knoppen aan de uiteinden, waarmee gezegeld kon worden. Het stokje stond dus voor kwaliteit.
Makelaarse, makelerse, makelares
Naast makelaar werd destijds ook voor vrouwen de term 'makelerse' of makelaarse of makelares gebruikt. Deze term, afgeleid van makelen, betekende iets door en schikking tot stand brengen. Zij was een koppelaarster, bijv. om een huwelijk tot stand te brengen, maar zij functioneerde ook als 'waardin van publieke vrouwen'.
Mandenmaker
Zie korfmaker.
Mangelaar(d), manglehart
Handelaar in o.a. appelmanghelare.
Mantelmaker
Vervaardiger van mantels, overkleden, welke al dan niet van een kap waren voorzien.
Mantelverhuurder
In de zeventiende eeuw was het rouwdragen zo algemeen dat onder aan het begrafenisbriefje stond vermeld dat men verzocht werd aan het het sterfhuis te verschijnen 'met de lange rouwmantel'. De meer welgestelde mannen hadden meestal een of meer lamfers (soort sluier waarmee men de rand van de hoed naar beneden hield) en een zwarte rouwmantel in hun bezit. Voor anderen ontstonden er rouwverhuurondernemingen waar men de benodigdheden kon huren, zo ook rouwmantels.
Marskramer
Verkoper die met de mars (een soort draagmand) op zijn rug bij zijn potentiële klanten langs ging.
Mastenmaker
Eeuwenlang waren de schepen in hoofdzaak zeilschepen. Derhalve was de mastenmakerij een veel voorkomend beroep. Na het vierkant zagen van de stam werd deze in de lengte doorgezaagd en binnenste buiten weer aan elkaar gelijmd om het trekken van het hout tegen te gaan. Vervolgens werd de paal op dikte gezaagd, naar boven toe smaller. Van de voet tot de bovenkant (hommer) werd hij nog eens smaller gemaakt en achtkantig gezaagd. Daarna volgde voorbewerking met het trekmes bij de voet en het hommer en werd hij met de hand rondgeschaafd en gladgeschuurd.
Matres
Zowel degene die we nu kleuteronderwijzeres noemen, als degene die tegenwoordig vakonderricht in naaien geven. Er waren zgn. matressenschooltjes. Het was een bestaansmiddel voor bijv. oude bakers en kostersweduwen. De kinderen werden 'bewaard' op allerlei plaatsen, bijv. vochtige kelders, bedompte kamers en op zolders. De bewaarster werd als matres aangeduid. De naai-matres oefende haar vak uit in een naaiwinkel. Ze had particuliere leerlingen, maar ook meisjes die haar door de diaconie gezonden werden.
Mattenbreier, mattenmaker
Zij vervaardigden matten, o.a. uit gedroogde biezen. Voor de fijnere soorten werd gebruik gemaakt van de fijnste soort biezen, die in gomwater werden gelegd en met was en een wollen doek werden opgeglansd.
Meedelver, meekroter
Zie krotenspitter
Meesterknecht
Zie opperknecht.
Merkantillithograaf
Zie schriftlithograaf
Messemaker
Vervaardiger van messen. Oorspronkelijk waren de zwaard- en degensmeden degenen die ook messen maakten, maar in de loop der tijd splitsten de messenmakers zich af. Voor het productieporces ging men uit van het zachte ijzer, dat verhit, op het aambeeld geleidelijk in de goede vorm werd geslagen en gehard door het in koud water, bloed, talk of urine te dompelen. De hecht (ook wel heft) bestond als regel uit hout of been.
Messenslijper
Tot in het derde kwart van de twintigste eeuw was de messen- en scharensliep, die met zijn kar van huis tot huis trok, een vertrouwd beeld. Hij sleep op een natte zandsteen, die hij met de voet draaiend hield, messen en scharen. In de winter sleep hij ook schaatsen.
Meterstokkenmaker
Vervaardiger van maatstokken.
Modderman
De modderman was werkzaam op een moddermolen, een varende baggerinstallatie. De emmers waarmee gebaggerd werd, werden eerst voortbewogen door mannen die in tredmolens liepen. Later werden zij door paardenkracht vervangen.
Molenmaker
Bouwer en reparateur van molens.
Mollenvanger (mollendelver)
Het vangen van mollen was als regel een bijverdienste. De boeren wilden de mollen die het land omwoelden graag kwijt. De mollenvanger plaatste in de door mollen gegraven gangen klemmen, waarin de mol zich vastliep. De gevangen mollen werden gevild en de velletjes werden opgespannen, gedroogd en aan opkopers verkocht. Tot na de Tweede Wereldoorlog was een winterjas gevoerd met mollenbont een gewaardeerde dracht.
Muntgewichtmaker
Gezien de grote verscheidenheid aan munten en de toestand daarvan (mogelijk afgesleten of gesnoied) beschikten de kooplui over muntgewichtdoosjes. Voor iedere bekende soort gouden munten bestond een eigen normaal gewicht in de vorm van een vierkant blokje koper waarop schematisch het betreffende muntstempel was aangebracht. Deze gewichtjes werden met de te gebruiken weegschaal bewaard in een plat houten doosje. Deze gewichten werden gemaakt door de muntgewichtmaker.
Muntheer
Zij die het recht hadden om munten te slaan.
Muntmeester
Degene die de leiding had over een munthuis. Deze muntmeester was in wezen een particuliere ondernemer, die van de muntheer het recht ontving munten te slaan, uiteraard tegen betaling. De voornaamste technische medewerkers van de muntmeester waren de stempelsnijder en de essayeur, die belast was met dhet controleren van de fijnheid van de grondstof en van de afgeleverde munten. Uiteraard was bij dit ambacht controle nodig om te voorkomen dat er geknoeid werd met het gehalte en het gewicht. De eindcontrole vond plaats door de wardijn, die in beginsel geheel onafhankelijk was van de muntmeester.
Musselare
Mosselman, mosselvisser, mosselkoopman.
L
Leerkoper
Handelaar in leer
Leerlooier
Zie leerbereider.
Leeskabinethouder
Beheerder van een leeskabinet. Een leeskabinet was een kamer waar men de gelegenheid had boeken, tijdschriften en couranten te lezen.
Leesmeester (lesemeester)
1. Meester die in het lezen onderwijst.
2. Meester die in het openbaar les gaf.
Leeste(n)maker
De leestenmaker vervaardigt houten modellen van voeten waarover een schoenmaker een schoen vormt.
Legatuurmaker, legatuurwerker, legatuurwever
Legatuur was een soort stof die op brocaat of goudlaken leek.
Legger, leggerjongen
1. Degene die de haring recht op elkaar moest leggen.
2. In de handpapiermakerij werden na het scheppen de vellen vochtig papier tussen lappen vilt gelegd. Als de stapel voldoende hoog was werd deze in een pers onder druk gebracht om zo veel mogelijk vocht te verwijderen. Na het persen werden de vellen uit de vilten gehaald en zonder tussenlagen op elkaar gestapeld. Dit werd vooral door jongens gedaan, die men leggers of leggerjongens noemde.
Leggermaker
Leggers, laagjes papier en karton van verschillende samenstelling, hadden in de hoogdruk de functie zorg te dragen dat de gehele drukvorm egaal het papier bedrukte. De legger plus het te bedrukken papier moesten samen een bepaalde dikte hebben, waarbij de legger niet te zacht mocht zijn, zodat de drukvorm niet te diepe moeten in het te bedrukken papier veroorzaakte. Via de legger waren ook aanpassingen aan de drukvorm mogelijk. In een kleine drukkerij vervaardigde de drukker zelf zijn leggers, maar in grotere bedrijven zorgde een leggermaker voor de goede leggers.
Leidekker
Vroeger werden m.n. bij voorname gebouwen (bijv. kerken, kloosters) leien en leipannen als dakbedekking gebruikt. De leidekker dekte het dak met leien en leipannen.
Lindewaeryester
Vrouw die een linnenwinkel hield.
Linemakere
Maker van lijnen, koorden.
Lintier (lintmaker, lintwerker)
Linten, waaronder men ook band en boordsel of galons kan rekenen, zijn smalle weefsels. Het weven geschiedde o.a. met behulp van lintmolens. In kleine werkplaatsen werd gebruik gemaakt van het lintmakersgetouw of de schuifstoel. Daarnaast kende men het handgetouw, weefgetouwen met snel-schietspoelen en de lint- of bandmolen.
Lintkramer
(Klein)handelaar in linten.
Lintmolenmaker
Vervaardiger van lintmolens, gebruikt voor het weven van linten.
Lintopmaakster
Zij maakte de geweven linten op.
Lintverver
De lintverver gaf de linten, voor zover deze niet uit gekleurde garens geweven waren, zo nodig de gewenste kleur.
Lithograaf
De term lithograaf werd gebruikt voor degenen die bezig waren met verschillende fasen van het steendrukken: Lithograaf als tekenaar, die de illustraties en teksten op de lithostenen aanbracht. Lithograaf als steendrukker, degene die de vlakpers bediende, de eigenlijke steendrukker. Lithograaf als fotolithograaf, voor de vlakdrukkereij (steendruk en later ook offsetdruk) maakte de lithograaf na de uitvinding van de fotografie met behulp van een grafische camera opnames of deelopnames van foto's, tekeningen, schilderijen of modellen op natte of droge glasplaten of films, zo nodig met behulp van kleurfilters, in raster of halftoon, ten behoeve van een te maken drukwerk, in één of meer kleuren vlakdruk uitgevoerd.
Lombard(ier), lommerdbaas, lommerdhouder
Destijds benaming voor geldhandelaren, bankiers, wisselaars en pandjeshuishouders.
Lompenscheider, lompenlezer, lompensorteerder
De gebruikelijke grondstof voor het vervaardigen van papier bestond uit min of meer versleten geweven stoffen, waarbij door het gebruik de samenhang van de fijnste vezeltjes in de draden van het spinsel meer verbroken is. De voorkeur ging uit naar linnen lompen, welke het fijnste, gldste, dichtste en stevigste papier leverde. Daarnaast werden katoenen lompen verwerkt, die een sponzig, week, ijl papier opleverden. De lompenlezer of sorteerder moest verschillende zaken in het oog houden, o.a. de meer of mindere mate van versletenheid en de kleur. Fijne of versleten lompen laten zich gemakkelijker fijn maken dan grove en/of weinig gedragene. Naast het sorteren van de lompen moesten ook de ongerechtigheden, zoals knopen, worden verwijderd.
Lompenscheurder
Deze scheurde de lompen met de vrije hand tot kleine stukken van drie tot vijf vierkante centimeter door middel van een staand op de werktafel bevestigd zeisvormig mes.
Loodgieter, lootgieter
Soms in combinatie met lei- of schaliedekker. Vroeger maakte de loodgieter zelf soldeer, dat deels uit lood bestond. Zij veroorzaakten vroeger nogal eens brand. Zij vervaardigden o.a. trotseer- of dakloodjes, veelal gegoten in de vorm van een wapenschild. Het eigenlijke loodgieten vond in speciale bedrijven plaats, waar het lood in bladen en andere manieren te dienste van het loodgietershandwerk werd vervaardigd.
Loodklopper, loodslager
Op een harde steen (liassteen), het loodgietersaambeeld, werd het lood plat geslagen.
Loodsman, lootsman, loods
De man die een schip de weg wijst in moeilijk bevaarnaar water. Meervoud: lootsluyden.
Loodwitmaalder, loodwitmaker, loodwitwerker
De witmolens leverden grondstoffen voor de aardewerk- en verfindustrie. Een speciale witmolen was de loodwitmolen. Het loodwit is een witte verfstof. Loodwitmolenaars rolden dunne repen lood op en deze werden in een zogenaamde oxydeerpot geplaatst. Deze pot werd gevuld met verdund zuur, meestal azijnzuur of salpeterzuur. Na vijf tot acht weken was het lood door inwerking van het zuur overgegaan tot loodwit. Dit materiaal werd gezeefd en gemengd met water. De aldus verkregen brij werd gedroogd en als loodwit verkocht. Loodwitmolens stonden vaak aan het water om de aan- en afvoer van stoffen te vergemakkelijken.
Loper(e), looper
Ook voetloper. Dit is een bode te voet.
Lulleman
Brandweerman. Lul is het mondstuk van de brandslang.
Altijd al willen weten wie je voorouders waren, maar nooit tijd gehad dit uit te zoeken? Of gewoon op zoek naar een bijzonder kerst- en/of verjaardagscadeau? In het kader van Serious Request biedt Tresoar de helpende hand!
Voor € 25,00 zoekt Tresoar jouw stamboom uit tot 1811. De uitgezochte gegevens...
Lees meer...