H

Hobbelstudent
Zie schommeljongen.

Hoemaker
Vervaardiger van hoeden.

Hoetstoffeerder
Deze versierde en voltooide de hoeden met pluimen, hoedbanden, gespen, etc.

Hooier
Zie maaier.

Hopbeschoeijer
Deze moest van ladingen hop de hoeveelheid begroten, het beschot aangeven.

Houtklover
Zij zorgden voor het stookhout van de juiste soort en de juiste grootte, welke nodig was voor het bakken van aardewerk. De oven kon gemiddeld een keer per week worden gevuld, gestookt en na het afkoelen geleegd.

G

Garbuleerder, garbuleur
Iemand die uit droge waren de onreinheden zocht.

Gardenier
Hovenier of tuinman.

Gareelmaker
Deze vervaardige met behulp van het gareelblok, waarop men het gareel de vereiste vorm gaf om het om de hals en schouders van het trekdier passend te maken, garelen.
Het gareel was oorspronkelijk een halsjuk van een trekdier, vervaardigd van leer. Later werd ook het getouw, waarin een trekdier gespannen werd, de trekstrengen, waarmee het aan het halsjuk oftewel haam verbinden werd, tot het gareel gerekend.

Garenman
Winkelier in garen en lint.

Garentwijnder
Iemand die als beroep garen of zijde twijnt. Het twijnen of tweernen bestaat uit het ineendraaien van twee of meer vezels.

Garesietster
Kookster van tot garen gesponnen en gehaspeld vlas dat geweven wordt.

Geelgieter
De geelgieter giet allerlei voorwerpen van geelkoper of messing.

Geneesheer
'Zij, die uitwendige kwalen bij den mensch, b.v. gebrokene ledematen, wonden, breuken, enz. herstellen, noemt men chirurgijns fo heelmeesters, en die de kwalen van de inwendige deelen bij den mensch herstellen, dragen den naam van doctoren, artsen of geneesheren. De geneesheer moet dus in de eerste plaats eene grondige kennis van het menschelijk ligchaam bezitten; ten tweede moet hij de ongesteldheid der menschen kennen; ten derde moet hij kennis van geneesmiddelen bezitten; ten vierde moet hij bekend zijn, welke vermogens en krachten de medicijnen bezitten en in welke mate hij dezelve aan zijne lijders moet toedelen; ten vijfde moet hij den vereischten leefregel, die de zieken te volgen hebben, weten te bepalen'.

Gever
Een gever dompelt de gedraaide voorwerpen in een bad van loodglazuur of begoot c.q. besprenkelde het daarmee, waarna de voorwerpen weer op de rekken gezet werden om te drogen. De loodglazuur trekt in de poriën van de klei en geeft een goede onderlaag. Loodglazuur is echter niet bevorderlijk voor de gezondheid. Men gebruikte tinglazuur voor de binnenkant.

Gewrochten
Bij de verwerking van meekrapwortels werden in het stamphuis de gedroogde wortels fijngestampt. In dit stamphuis verrichtten onder leiding van de droger, een drijver (later stoker-machinist) en een onderman als vaste kern de noodzakelijke werkzaamheden. Dit team tezamen werd wel als de gewrochten aangeduid. Hieronder vielen niet de losse werklieden, die als opdoeners, dorsers en slepers dienst deden. Het finstampen op zich was niet het prettigste werk want het diende bij nacht te gebeuren, omdat het daglicht een nadelige invloed op de verfstof uitoefende.

Ghitaerneman
Vermoedelijk een speler op een soort harp.

Gleibakker
Maakte glanzend wit aardewerk.

Graefmaecker
Doodgraver.

Grietman
Grietmannen bekleedden een overheidsfunctie. Ze hadden grote macht. Het was de man die in rechte aanspreekt, de publieke vervolger en aanklager. Tevens was het de persoon die, de bijzitters gehoord hebbend, recht had te doen en vonnis te wijzen. Het was de hoogste rechterlijke en burgerlijke adminstratieve magistraatpersoon.

Grootdraaier
Zie aardedraaier.

F

Factoor
Iemand die voor rekening van een ander zaken drijft, zaakgelastigde, zaakwaarnemer. In de graanhandel iemand die zich belast met de zorg en het verschieten van graan; dan spreekt men van graanfactoor.

Faïencebakker.
Zie majolicabakker.

Fo(e)lieslager
Dit was iemand die metalen tot zeer dunne bladen uitsloeg. Dit gebeurde voor verschillende doeleinden. Zo maakte men fo(e)lie van tin, verder van een amalgaan (verbinding) van tin en kwik, waarmee men spiegels en ook wel edelstenenvan achter bekleedde om de terugkaatsing van het licht te versterken, goud, koper, platina en zilver.

Frizeerder (friseerder)
Deze was werkzaam in de lakenindustrie. Nadat het laken geweven was en verder werd bewerkt kwam het in handen van de friseerder of nopper. Als regel was dit echter vrouwenarbeid, waarbij men dan spreekt van nopster of wiedster. Zij verwijderden oneffenheden, die als gevolg van de knoopjes, die de wever had aangebracht om gebroken draden te herstellen, waren ontstaan. Zij bedienden zich daartoe van scherpe ijzers of messen. Deze noppen werden gebruikt voor het vullen van bedden en het vervaardigen van slechte soorsten laken. Kennelijk werd hierbij ook gebruik gemaakt van zogenaamde friseerborden, die de kwaliteit van het laken aantastte, gezien een bepaling in de Keuren van de Leidse Lakendraperie: "Niemand sal tot het noppen vande laeckens mogen gebruycken frijseerborden of eenige andere diergelijcke schadelijcke instrumenten."
Men kent het woord friseren (frizeren) ook in een andere betekenis: het haar in de krul zetten. Ook hierbij komt de term friseerijzer voor, maar dan in de betekenis van krultang.

Nieuwsflitsen

Fan wa binne jo ien? | Van wie ben je er een?

Altijd al willen weten wie je voorouders waren, maar nooit tijd gehad dit uit te zoeken? Of gewoon op zoek naar een bijzonder kerst- en/of verjaardagscadeau? In het kader van Serious Request biedt Tresoar de helpende hand!

Voor € 25,00 zoekt Tresoar jouw stamboom uit tot 1811. De uitgezochte gegevens...

Lees meer...
Ga naar boven