T

Tapissier
Vervaardiger van wandtapijten.

Temsmakere
Maker van teemsen, haren zeven voor onder andere melk en meel.

S

Saaidrapier, saaireder
Ondernemer die de grondstof, grove wol inkocht en die deze tegen stukloon door thuiswerkers liet verwerken: wassen, spinnen, kammen, weven, enz. en die het eindprodukt verkocht.

Saaiwerker
Thuiswerker in de saaiindustrie.

Saalmaker
Zie zadelmaker.

Sajetkammer
De na het scheren gesorteerde en gereinigde wol werd eerst door de sajetkammer gekamd. Oorspronkelijk gebeurde dit met de hand. De kammen bestonden uit een houten onderlade en een kam van hout met daarin ijzeren tanden. Deze tanden werden in een kampot, een soort kachel, waarom een zestal kammers zaten, sterk verwarmd. De kammer nam dan een pluk met olie besprenkelde wol (om de wol soepeler te maken) en kamde de haren in een richting. Als de pluk wol gekamd is, maakt hij daarvan een trek, krul of vlij, anderhalve tot één en driekwart el lang en 15 duim breed. Voor sajet werden, anders dan voor kamgarens, korte wolvezels niet verwijderd. Later gebeurde dit kammen op kaard- of krasmachines.Men kende enkele, dubbele en driedubbele kaardmachines. Hier ging men uit van gewassen wol. De trek of vlij die machinaal tot stand kwam was uiteraard veel langer dan de met de hand vervaardigde. Deze trek of vlij moest eerst nog verder uitgerekt en onderling evenwijdig gelegd worden. Er moesten uit de trekken zeer lange gelijkvormige banden worden gevormd en door trapsgewijze uitrekking verfijnd en tenslotte ook flauw ineengedraaid. Zodoende werd de wol in voorspinsel veranderd.

Sajetnopster
Enkele knopen en onzuiverheden worden later door afzonderlijke werksters verwijderd, die daarbij de trek of vlij tegen het daglicht hielden en controleerden en de ongerechtigheden met de lippen wegnamen.

Sajetspoeler of sajetwasser
Het was niet ongewoon de reeds in banden verwarmde wol met zeepwater te wassen teneinde de voor het kammen ingebrachte olie te verwijderen. Ook gebeurde dit wassen wel na het spinnen. Dit wassen was de taak van de sajetspoeler of -wasser.

Sajet(garen)spinner
De al dan niet gereinigde vlij of trek werd door de sajet(garen)spinners tot draden gesponnen.

Sajettwijnder (-tweenster)
De gesponnen draden werden vervolgens door de sajettwijnder (-tweender) of sajettwijnster (-tweenster) in elkaar gedraaid tot garen van de gewenste dikte.

Sajetwinder (-windster)
De sajetwinder (-windster) was degene die zorgde voor de verwerking van het getwijnde garen tot grote klossen. Als regel vond hierna het verven plaats, oorspornkelijk in enkele, later in meer kleuren.

Sajetoverjager (-jaagster)
De sajetoverjager (-jaagster) zorgde dat de grote bossen sajet werden omgezet in knotten van 50 tot 100 gram, hanteerbaar om te breien.

Schaatsenmaker
Het maken van de schaatshouten bleef heel lang handwerk. Voor deze ambachtelijke productie werd het leerwerk (hakleer, teenleer en veter) geleverd door de schoen- of zadelmaker. Schaatsen werden dus vrijwel nooit in hun geheel door één persoon gemaakt.

Schachtenmaker
De schachtenmaker vervaardigde voornamelijk het bovenwerk van laarzen.

Schalootsemaker (-maecker)
De vervaardigde schalootsen. Dit was een soort schoeisel, bestaande uit een houten zool met een leren bovenstuk. Schalootse was tevens een soort schaats.

Scharenslijper, scharensliep
De scharenslijper verdiende vooral de kost met het slijpen van scharen en messen. Daarnaast sleep hij in voorkomende gevallen ook allerlei andere voorwerpen, zoals schaatsen in de winter.

Scheden- en bandenmaker (scheemaecker)
De scheden- en bandenmaker vervaardigde scheden voor allerlei steek- en slagwapens, als regel ook bandelieren, die men droeg om een zwaard of degen mee te kunnen dragen.

Scheepsjager
Schepen werden ten dele voortgetrokken met behulp van mankracht, waarbij die mankracht o.a. geleverd werd door vrouwen en kinderen. Het zogenaamde jagen van schepen gebeurde met behulp van paarden, vooral bereden door jongens (oorspronkelijk vanaf acht jaar). Ten opzicht van volwassen mannen hadfden deze jongens twee voordelen: zij waren lichter van gewicht, waardoor paarden minder werden belast en ze waren goedkoper. De schuit werd met een zekere snelheid getrokken, waarbij de paarden veelal in een sukkeldrafje liepen. De jaaglijn was ongeveer 70 meter lang en 8 milimeter dik. De lijn was kort geslagen zodat er veel rek in zat. Dit was van belang bij het op gang brengen van de schuit en voor het opvangen van eventuele schokken. De grote lengte diende ervoor om de schuit zo recht mogelijk achter het paard te houden. Waar een paard kleine bruggetjes moest passeren was de aan de waterkant grenzende leuning dusdanig geconstrueerd dat de zijkanten schuin afliepen, zodat de lijn niet zou blijven haken. Bij scherpe bochten waren rolpalen geplaatst waaraan verticaal een rol was bevestigd. Door de lijn buiten deze palen om te leiden werd de trekkracht zo veel mogelijk in de lengterichting van de schuit gehouden.

Scheepssjouwer
Arbeider belast met het lossen en laden van schepen.

Scheepssmid
Smid werkzaam in een smederij gericht op allerlei onderdelen die nodig waren op een schip.

Scheepssoldaat (ook zeesoldaat en later marinier)
Scheepssoldaten waren vanaf de oudheid tot in de zestiende en zeventiende eeuw vooral bedoeld voor het nabij- en het entergevecht op zee. Later werden zij (ook) als specialisten ingezet voor amfibische operaties. Begin 1600 bestond de bemanning van de schepen van 's lands vloot uit matrozen en soldaten van het leger. Als er voor schepen soldaten nodig waren lichtte men daartoe als regel uit het staande leger zoveel voetvolk als nodig was. Ook gebeurde het wel dat ze rechtstreeks door de admiraliteiten werden geworven, vooral onder voormalige soldaten van het leger. De strijd der zee stelde speciale eisen en men kon dan ook van deze landsoldaten niet verwachten dat zij zich snel aanpasten aan boord van een slingerend schip en optimaal van hun wapens gebruik konden maken. Hun taak was het onderhouden van geweervuur met een vijandelijk schip tijdens het zeegevecht. Het scheepsgeschut van die tijd kon niet snel en accuraat schieten. Hierdoor kwam het dat de schepen elkaar op pistoolafstand beschoten alvorens tot entering over te gaan. Goede vaardigheid met musket, pistool en sabel speelde dus een grote rol. In de praktijk was dit geen succes. De scheepssoldaten waren vaak zeeziek, waardoor ze lang niet altijd aan vechten toekwamen. Ook waren ze niet opgeleid voor het typische zeegevecht. Het schieten aan boord van een slingerend schip was heel wat anders dan een schietpatij op het land.
De naar der vloot gezonden soldaten brachten hun eigen kleding mee. Die eenvoudige plunje was voor een deel wel bruikbaar, maar als regel niet afgestemd voor het verblijf aan boord.

Scheepstimmerman, scheepstimmerbaas
Ook nu bestaat de scheepstimmerman nog steeds, maar de scheepstimmerman van nu is vooral meubelmaker; de man die aan de afwerking van een schip meewerkt. De scheepstimmerman van vroeger was de man die de houten schepen van vroeger vanaf het begin opbouwde, veelal zonder constructietekeningen maar steunend op de verworven kennis. De scheepstimmerman werkte uiteraard met arbeiders, die diverse deeltaken uitvoerden.

Scheerjaar
Lakenvolder.

Schelpenvisser
Vroeger waren schelpen een bekende grondstof voor de kalkfabriacatie. De schelpenvissers trokken mer hun door een paard getrokken tweewieler over het strand langs de vloedlijn om daar de schelpen met een soort schuifnet op te scheppen.

Schepper
De scheppers waren werkzaam bij de papierfabricage. Zij schepten met een papierzeef wat vezelhoudend vocht op en schudden dat zo gelijk mogelijk over de zeef. Zij gaven dan de zeef door aan de koetser, die het natte vel uit de zeef verwijderde en de vellen om en om met een vilt stapelde.

Scherprechter, scherprichter
De scherprechter was belast met het voltrekken van lijfstraffen. Wanneer iemand onthoofd moest worden betaalde men de scherprechter wel om te zorgen dat hij in één slag goed het hoofd afsloeg. Hij verhoorde ook gevangen, waarbij in samenspel met beulsknechten hulpmiddelen werden gebruikt.

Schijvenschuurder
De schijvenschuurder heeft het zwaarste werk bij de diamantbewerking. Hij heeft tot taak de afgewerkte, schijven die door de diamantslijpers worden gebruikt, weer glad te schuren. Bij het slijpen van diamanten komen er groeven in.

Schildpadwerker
1. Bewerker van het rugschild van de schildpad. Men vervaardigde hierven o.a. doosjes, kammen, haarspelden en monturen van brillen.
2. Mogelijk vervaardiger van schildpadblokken. Deze werden o.a. gebruikt aan boord van schepen, hetzij tussen het want gebonden, hetzij staande op de raas gespijkerd.

Schiller
Schelpenvisser, ook schilvisser.

Schipper
Vroeger was men vooral op het vervoer over water aangewezen. Dit gold zowel voor personenvervoer als voor vrachtvervoer. De schipper en zijn knnecht(-en) bestuurden het schip.

Schoenflikker, schoenlapper
Reparateur van schoeisel en laarzen.

Schoenmaker
Vervaardiger van schoeisel.

Schommeljongen
Het joodse volksdeel kocht geen dode vis. De vis voor hen bestemd werd aangevoerd in schuitjes, waarin de vis zwom. Haaks op de roeibank lag een plank, waarop een jongeman wijdbeens stond en de plank op en neer liet wippen, waardoor het water in de boot in een golvende beweging werd gehouden. Hierdoor bleef het zuurstofrijker en de vis levend. De beoefenaren van dit eigenaardige beroep werden hobbelstudenten of schommeljongens genoemd.

Schommelkok
Keukenbediende voor het vaatwassen en ander schoonmaakwerk.

Schommelmeid
Dienstbode voor het ruwe schoonmaakwerk.

Schooldienaar
Iemand die een school bedient, schoolmeester.

Schoolhouder
De schoolhouder geeft gelegenheid tot het ontvangen van onderwijs op een school.

Schoolmatres
Onderwijzeres, ook houdster van een kleinekinderschool, de latere bewaarschool.

Schoonschrijver
Beoefenaar van het schoonschrijven. Schreef in de tijd dat velen de schrijfkunst niet (voldiende) meester waren in opdracht allerlei geschriften: mededelingen, akten, verzoekschriften, overeenkomsten, kortom alles wat men graag op schrift vastgesteld zag. Zie ook schrijfmeester.

Schoonverver
Verver van wollen stoffen.

Schorteldoekverver
Verver van schorteldoek, d.w.z. weefsel bestemd voor de vervaardiging van schorten.

Schotter
Zie schutter nr.1.

Schout
Vroeger ook o.a. scout, scoutet, schouthete, schultete, schulte. Overheidspersoon die in een stad aan het hoofd van het gerecht en de politie stond of op het land de lagere juridictie uitoefende.

Schout bij nacht
1. Politiebeambte die de schout oorspronkelijk 's nachts verving, nachtschout.
2. Bevelhebber tot wiens taak het behoorde te zorgen dat de schepen van een vloot bij nacht in de voorgeschreven orde voeren; bevelhebber van een smaldeel van een vloot. Later rang bij de marine.

Schouwmaker
Schoorsteenmaker. Hij vervaardigde de overdekking of bekleding van stookplaatsen en schoorstenen.

Schouwman (schouwknecht)
Een schouw is een platboomde schuit met een platte voor- en achterkant in verschillende groottes, gebruikt voor vee- en vrachtvervoer, zoals zand, mest hooi of turf. Ze dienden ook voor personenvervoer. Grotere schuiten waren in gebruik om personen of voertuigen over te zetten en diende dus als veerpont. Zij werden voortbewogen door de schouwman en/of zijn schouwknecht.

Schriftlithograaf
Deze was in de vlakdruk werkzaam. Hij bracht op steen ornamenten, lettervormen, liniaturen en cijfers aan, eventueel naar eigen ontwerp. Tot zijn taak behoorde ook het samenstellen van etschemicaliën. Een specialisme werd uitgeoefend door de merkantillithograaf, die hele fijne letters en briefhoofden met vaak een tekening van het bedrijf (fabriek) in zeer fijne lijnen vervaardigde.

Schrijfmeester
Toen het handelsverkeer zich in de zestiende eeuw uitbreidde bestond er een toenemende behoefte aan het geschreven woord. In de steden vestigden zich zoen schrijfmeesters aan wie het schrijven van brieven en stukken kon worden opgedragen en die daarnaast schrijflessen gaven. In de verschillende landen van Europa werden andere letters geschreven en de4 schrijfmeesters moesten al deze schriftsoorten beheersen.Zie ook schoonschrijver.

Schrijnwerker (schrijnwerkersknecht)
Vervaardiger van fijn kastenmakers- of meubelmakerswerk. Ook nu komt de term schrijnwerker nog voor, maar deze maakt en monteert binnen- en buitenschrijnwerk. Daaronder worden zaken verstaan als ramen, deuren, poorten, houten wanden, plafonds en vloeren.

Schrobber (schrobbelaar)
1. Deze was werkzaam in de textielindustrie. Hij voerde de eerste spinmachine met gewassen en/of geverfde wol, waarna door een kammende werking van de eerste machine het eerste garen tot stand kwam: het voorgaren.
2. Schoonmaker.
3. Persoon die lijders aan besmettelijke ziekten verpleegde en doden aflegde. Gewoonlijk in de vrouwelijke vorm: schrobster.
4. Iemand die met een scrobnet vist.
5. Jager die het wild in een net drijft.

Schuierhoutmaker (schuiermaker)
De schuierhoutmaker vervaardigde het houtwerk voor bezems en schuiers en ook wel voor borstels. De schuiermaker makkte de diverse schuiers, bezems en borstels.

Schuitenjager
Zie scheepsjager.

Schuitenmaker
Zie scheepsbouwer.

Schuitenschuiver (-weger)
Schuitenschuiven was een middel om schepen voort te bewegen. Op het voor- en achterschip was een constructie aangebracht waarin men een weegboom dwars op het schip kon steken. Zo kon men, naast het schip op de wal lopend, het schip voorwaarts duwen.

Schuitenvoerder
Schipper op een schuit, zoals een dekschuit of een lichter.

Schulper
1. Persoon die gaten boort met een schulpboor oftewel naafboor.
2. Degeen die werkt met een schulpzaag, die groter is dan een gewone spanzaag. Schulpzandmaker
Vervaardigde door malen van schelpen een zandachtige stof die als schuurmiddel werd gebruikt.

Schutmeester
1. Opzichter over een waterkering of sluis.
2. Beheerder van de schietwapenen.
3. De ambtenaar die het toezicht had op bouw- en onderhoudswerken.
4. Belast met het vangen van en het toezicht op gevangen loslopend vee. Dit werd gestald in een schot (schutte, schutplaats), d.w.z. een stal en/of omheind stuk grond (schutskooi).

Schutter (scutte, scuttere)
1. Iemand die loslopend vee vangt (schut), in beslag neemt, dat schade aan derden kan berokkenen en stalt in een schutte (zie ook schutmeester).
2. Iemand die met hand- of voetboog of enig schietgeweer tot de krijgsmacht gewapend is (scutte betekende destijds ook pijl).
3. Iemand die deel uitmaakte van een uit burgers bestaand plaatselijk verdedigingscorps, de schutterij.

Schuyermaker
Zie borstelmaker. Kennelijk niet zo'n lucratieve bezigheid, want men komt dit beroep geregeld tegen in combinatie met een ander beroep als blokkenmaker, houtkoper, koorndrager, schilder of toneelspeler.

Scuteman
Schuitenvoerder, schipper. Meervoud: scutelieden.

Secondant
Hulponderwijzer, leerkracht die de houder van een kostschool bij staat.

Secreetreiniger, secreetruimer
Schoonmaker van het 'heimelijk gemak', het privaat.

Seinevisser
Visser met een zegen.

Seinwachter
Wakers bij seinapparatuur, o.a. langs de kust en bij spoorwegen.

Sendemaker
Smid die gespecialiseerd was in het maken van zeisen.

Sergeant-majoor
Thans onderofficier belast met de administratie en de instructie van een compagnie, vroeger hoofdofficier belast met de administratie en instructie van een regiment.

Setmeyer
Zetboer, pachter zonder huurcontract.

Sigarenmaker
De vervaardiging van de sigaar begint met het strippen van de bladeren. Deze werden voor het strippen bevochtigd omdat droge tabak makkelijk scheurt. Het tabaksblad wordt bij de punt vastgepakt en daarna rond de hand gewonden terwijl men de steel lostrekt. Dit was zeer slecht betaalde arbeid die oorspronkelijk veelal als thuiswerk werd verricht en waaraan het hele gezin deelnam. In een uur stripte men ongeveer een halve kilo en had dan zo'n twee tot drie cent verdiend. Als men bedenkt dat dat alles als regel in eenkamerwoninkjes werd gedaan, dan kan men zich voorstellen dat de levensomstandigheden niet bepaald optimaal waren. Het met de hand maken van sigaren begon met bosjes maken. Dit gebeurde door de wat oudere jeugd. Dat wil zeggen men maakte het binnengoed met de hand. Een bosje bestond uit binnengoed waar een omblad omheen was gerold. Het binnengoed werd met de vingers samengeknepen en met de handen in de vorm gedraaid. Het binnengoed moest iets schuin op omlegger met omblad worden gelegd. De klaargemaakte bosjes werden in een vorm gelegd, die er gewoonlijk twintig kan bevatten. Een aantal van deze vormen werden dan onder een pers samengedrukt. In eerste instantie krijgt de sigaar dan nog een naad op de plaats waar de planken elkaar raakten en daarom werden de bosdjes nog een keer gekeerd en opnieuw geperst. Na het persen volgt het dekblad. Zowel omblad als dekblad worden vochtig verwerkt omdat ze anders zouden breken. Het bevochtigde dekblad wordt op zink op maat gesneden. Het dekblad werd aangebracht met de opliggende nerven aan de binnenkant. Voor het bevochtigen werden de handen soms met speeksel bevochtigd, maar dat werd niet op prijs gesteld. Een goede sigarenmaker kon een weekproductie van 3.000 sigaren halen. Tot 1930 was het sigarenmaken hoofdzakelijk handwerk, maar daarna volgde de mechanisering in hoog tempo.

Solpherpriemmaecker
Zwavelstokmaker.

Sootelare
Zoetelaar, venter, handelaar in levensmiddelen.

Spaldierstickere
Stikker van spaldieren, een soort schouderharnas van leer gevoerd met stof.

Speelman
Musicus op bruiloften en andere feesten.

Spekman
Spekslager

Spinnewyelmaecker
Vervaardiger van spinnewielen.

Stadsroedrager
Te vergelijken met een gemeentebode.

Stads-doorenbreyer
Arbeider in dienst van de stad. Hij was belast met de taak de hagedoorns, die onder aan de stadswal stonden, om stokken of palen te buigen, ze dicht ineen te vlechten en zodoende tot een bijna ondoordringbare heg of omtuining te helpen maken ter verdediging van de stad.

Stoopmakere
Vervaardiger van tinnen stopen, kannen.

Suyckerbacker
Te vergelijken met de banketbakker of confiseur van nu.

R

Raambewaarder (raembewaarder)
Deze controleerde het aantal weefgetouwen in een plaats.

Raamwachter
Wachter, bewaker op een raamveld. Op een dergelijk veld werden de ramen, die nodig waren voor de lakenindustrie, opgeslagen.

Raamzager
Een raamzaag is een grote zware zaag waarvan het blad in een horizontaal of verticaal raam gespannen is. Hij werd gebruikt door twee mannen en diende om boomstammen of balken tot planken te zagen. De onderstaande man was er het minst aan toe. Hij kreeg, vooral als de wind ongunstig was, het zaagsel in zijn gezicht. (zie ook kraanzager).

Rachelaar (raggelaar)
Rachels, smallere stroken hout van geringe dikte, latten dus, werden gebruikt om plafonds te betimmeren om er daarna het riet voor de bepleistering aan te brengen.

Racker (rakker)
Persoon die voor de politie of justitie het "vuile werk" opknapt, hetzij als helper van de schout of baljuw (en dan ook wel diefleider genoemd), hetzij als helper van de beul. De benaming zou zijn afgeleid van recker. Het waren oorspronkelijk beulsknechten, helpers van de beul bij het ondervragen van verdachten. Zij voerden de pijnigingen uit, zoals het rekken van de ledematen. Kennelijk waren het geen gewaardeerde figuren. Ook nu nog wordt het woord als scheldwoord gebruikt.

Raddraaier
Werkzaam op de lijnbanen. Hij hield het wiel in beweging waarmee men de touwen in elkaar draaide. Dit was veelal kinderarbeid. De term werd ook in ongunstige zin gebruikt: aanstichter van een beweging van verzet.

Rad(e)(n)maker
In het noorden en oosten van ons land gebruikte term voor de wielmaker, degene die karrewielen vervaardigde.

Raswercker
Wever van een soort laken dat ras genoemd werd, mogelijk ontleend aan de Franse plaats Arras, waar dat weefsel zou zijn uitgevonden.

Ratelaar, ratelwacht
Nachtwacht met een ratel.

Reder
In de textielindustrie was dit degene die de vervaardiging van geweven stoffen regelde. Eigenlijk de ondernemer. Tegenwoordig nog de ondernemer in de scheepvaart (binnenvaart, zeevaart, zeevisserij).

Reepafhouder
Is actief bij het uitzetten en binnenhalen van de netten. Onder andere achter de stoomlier nam een jongen, de afhouder, ingepalmde reepkabel in ontvangst en stuurde hem het open reepruim in, waar de reepschieter hem tot een reuzentros opcirkelde. Zowel de reepafhouder als de reepschieter zijn jongens.

Reepgast
Verbindingsman tussen de kraandrijver en de mannen werkzaam in de ruimen om aanwijzigingen te geven met betrekking tot het lossen en laden.

Reepmaker
Re(e)pemaker is een verouderde term voor touwslager. Onder andere werd de reep destijds gebruikt als meetsnoer. Ook vervaardiging van dik touw, dat ondere andere gebruikt werd om zware gewichten op te hijsen en voor touw waarmee de kerkklokken werden geluid. Verder is een reepmaker de vervaardiger van repen ten behoeve van de visserij. Bijvoorbeeld de kabel waarmee een aantal netten met het schip verbonden is. Verder noemde men een wisselend aantal netten aan een kabel een reep. Alle repen tesamen vormden een beug. Een reep is verder een vistuig bestaande uit een lange lijn waaraan korte dwarslijntjes zijn bevestigd, voorzien van haken. De dwarslijntjes noemt men ook wel sneuien. Ten derde is een reepmaker een vervaardiger van smalle cirkelvormig gebogen banden, oorspronkelijk van wilgen- of populierenrijshout als bevestigingsmiddel voor de duigen van een vat.

Reepmeester
De reepmeester was in functie bij het meten van lakens.

Reepschieter
In de zeevisserij ging de reepschieter het ruim in om de netten aan te geven. De jongste en de oudste matroos stonden aan de reling om de netten die overboord gingen aan de reep vast te maken en om op gelijke afstand van elkaar een blaasboei te bevestigen.

Reepvisser
Visser die met de reep viste op onder andere aal of bot.

Reetrekker (reedetrekker)
Ambtenaar belast met het aanwijzen van de rooilijn. Ook een metselaar of timmerman die aangesteld is om de afscheiding van naast elkaar staande gebouwen aan te wijzen.

Reeuwer
Iemand die lijken reinigt en voor de begrafenis gereedmaakt. Destijds in het bijzonder: iemand die belast was met de verzorging en eventuele teraardestelling van pestlijders. Als een huisgezin geheel uitstierf zou al het goed er van overgaan naar de reeuwer. Daarom gebeurde het wel dat dezen middelen gebruikten om de gehele familie te doen uitsterven.

Rekenaar
Administrateur, boekhouder.

Remmingwerker
Werkzaam bij het vervaardigen en onderhouden van remmingswerken. Een remming was een beschermingsmiddel van een kade of paalwerk bij een sluis en diende tot het geven van leiding aan vaartuigen bij de invaart of tot het meren van wachtende schepen om beschadiging te voorkomen.

Rentebesteller
Geldbode.

Repelaar(-ster)
Nadat het vlas geoogst en aan schoven gezet, gedroogd was, volgde het repelen op de repelbank. Daarbij werden de toppen van het vlas door de rekel (een soort kam met lange tanden) getrokken om de zaaddozen van de stengels te scheiden. Dit repelen is dus seizoenwerk. Het gerepelde vlas werd tot dunne rootschoven gebonden, die dan in water te roten werden gelegd.

Reydmaker
De reydmaker vervaardigt kammen voor een weefgetouw.

Riembeslager (ryembeslager)
Hij was de kunstenaar die de riemen of gordels, die toen een onmisbaar deel van de kleding uitmaakten, met koperen of ook wel met zilveren versiersels besloeg, waaronder de gespen van verschillende vorm en bewerking uitmuntten

Riemenmaker
Vervaardigde riemen.

Rietbinder
De rietbinder bindt het riet tot bossen. Dit is seizoenwerk.

Rietdekker
Het rietdekkersvak is een eeuwenoud ambacht dat in de loop van de tijd slechts weinig veranderingen heeft ondergaan. Een rietdekker steunt bij zijn werk op een rietdekkerstoel, die met behulp van scherpe kromgebogen haken in het dak wordt vastgezet. Als gereedschap dienen o.a. het zetje, de goot, het drijfbord, de naald en de gaffel. Een rieten dak is circa 25 cm. dik. Het riet wordt in lagen opgebracht. Eerst wordt een dunne laag riet over de panlatten gespreid, de spreilaag. De bossen riet worden dan naast elkaar gelegd met de dikste kant naar beneden. Met behulp van het drijfbord, ook wel dekplank genoemd, wordt het riet gelijk geklopt. De bevestiging van het dekriet gebeurt door middel van een dikke gegalvanisserde draad die met koperdraad op de panlatten wordt gebonden. Men onderscheidt daarbij verschillende methoden: de Hollandse, de Gelderse en de Fries-Groningse werkwijze. De dekker heeft hierbij de hulp nodig van een jongen die de draad van binnen terugsteekt, terwijl de rietdekker hem van buiten aantrekt. Deze manier van bevestigen werd vroeger veel bij de bekleding van molens toegepast, vandaar dat men deze steek de molensteek noemt. Bij de Gelderse methode maakt de rietdekker gebruik van een twijgijzer, dat lijkt op een in een driekwart cirkel gebogen paknaald, terwijl het aandrukken van de gaard tijdens het binden geschied met een hefboompje. Bij de Hollandse bindwijze wordt goot en naald gebruikt. De goot heeft enigszins de vorm van een lepelboor. De naald is aan de ene kant voorzien van een groot oog en aan de andere kant van een handvat. De draad wordt onder de panlat door in het oog van de naald gestoken. Langs de uitholling van de goot wordt de koperdraad naar binnen geschoven in het oog van de naald. Als deze teruggetrokken wordt komt het koperdraad mee. Met het zetje, een vorkachtig instrument, wordt de staaldraad aangetrokken en wordt het koperdraadje in elkaar gedraaid. Het riet wordt met de hand en een klopper gelijkelijk verdeeld. Als het dekken klaar is wordt het gehele dak nog met een klopper afgewerkt en geëgaliseerd en de losse rietdeeltjes worden verwijderd.

Rietmaker
Iemand die de rieten van een weefkam maakt; iemand die weefkammen vervaardigt. (ook reydmaker)

Rietsnijder
Rietsnijder is een beroepsbezigheid in het winterseizoen. Tegenwoordig is het rietsnijden vooral gemechaniseerd, maar vroeger was het puur handwerk. De rietsnijder gebruikte als gereedschap de rietsnit of -oort, een soort korte zeis, waarmee het riet werd gesneden. Verder werden uitkammers gebruikt om het gesneden riet van allerleid rommel, zoals dood blad, te ontdoen. Voor transport diende een rietslee. Aan zijn voeten droeg de rietsnijder laarzenklompen, klompen met een leren schacht.

Rijenmakere
Vermoedelijk een vervaardiger van schaven.

Rijglijfmaker
Een rijglijf was een onderkledingstuk, veelal door vrouwen, maar ook wel door mannen gedragen. Het wasvervaardigd uit stevig doek en baleinen en van een rijgsluiting voorzien. Het was de voorloper van het corset.

Rijtuigbekleder
De rijtuigbekleder stoffeerde rijtuigen.

Rijtuigmaker
Vervaardiger van rijtuigen.

Ritser
Persoon die van overheidswege met een ritsijzer tonnen en vaten merkt en er de inhoudsmaat op aantekent.

Riviervisser
Zoetwatervis, afkomstig uit onze rivieren, is lange tijd deel van het menu van onze streken geweest. Velen langs de grote rivieren hebben als hoofd- of bijverdienste hun inkomen verworven via de riviervisserij.

Roedragher
Vredestichter. Hij droeg een roe (hoog rechtop), zodat iedereen kon zien dat hij de vredestichter was.

Roeier, roeijer
1. In het belastingwezen: De ambtenaar die vaten of andere vochtmaten roeit oftewel de inhoud daarvan peilt of meet.
2. In de binnenscheepvaart: Roeiers waren degenen, die (vroeger met behulp van een roeiboot) behulpzaam waren bij het aanleggen van schepen (bevestigen van kabels).

Roeper
Iemand die in het openbaar iets aan- of afkondigt of bekendmaakt. Ook iemand die van gemeentewege is aangesteld om zaken die ter kennis van het algemeen moeten worden gebracht in het openbaar uit- of omroept. Ook de persoon die op een openbare verkoping de goederen afroept en ze aan de meestbiedende toewijst.

Roerdrager
Dragers van een roer oftewel geweer. Zij werden ook arkebusiers, busschutters of musketiers genoemd.

Roerganger
De man die te roer gaat, zijn roergang waarneemt, de man die een schip stuurt.

Roermaker (roeremaker)
Maker van roeren, geweren.

Roerruiter
Militair te paard. Zij werden ook karabiniers of bandelierruiters genoemd. Zij droegen rechts een korter vuurwapen dan de musketiers.

Roerschutter
Militairen die een geweer hadden.

Roffelaar
Werkman, timmerman, die met de roffel, de roffelschaaf, werkte om daarmee het ruwste van de planken af te schaven. Iemand die zijn werk niet goed deed, een knoeier, werd ook wel roffelaar genoemd.

Rofster
Koppelaarster of hoerenmadam, bordeelhoudster.

Roggebakker
Bakker van roggebrood.

Roggemolenaar, rogmolenaar
Molenaar die rogge maalde.

Rogmeter
Belastingmeter op koren, door de stad aangesteld.

Rokkenwever
Lange tijd verdiende boerengezinnen thuis een extra inkomen met het weven van linnen en later katoenen stoffen voor textielhandelaren. Voor de lokale markt werden ook handmatig rokken geweven. Na de jaren dertig van de twintigste eeuw verdween de streekdracht. Daardoor verdween de vraag naar deze rokken en kwam er een einde aan de vervaardiging van dit product.

Rolbidder
Zij maakten deel uit van een groep bedienaars die door de gemeente was aangesteld en die volgens een rooster waren aangewezen om een eventuele begrafenis aan te nemen en daarbij als eerste man te fungeren.Zij waren gekleed met steek, korte broek en lage schoenen met gespen.

Ronddraaier
Zie aardedraaier.

Rondleurder
Rondreizend kramer of koopman, als regel met kleine draagbare waren als garen, lint, stoffen, naalden, spelden, soms zelfs brillen.

Ronselaar
In feite een handelaar in mensen(-arbeid), vooral ten behoeve van de Ver. Oost-Indische Compagnie, een vroege vorm van uitzendbureau. De Compagnie had altijd moeite om voldoende zeelui te werven voor de scheepvaart op Indië, zodat men gebruik maakte van ronselaars. Deze wierven mannen, vaak bijv. deserteurs uit een van de Duitse legers, aan de grenzen van de Republiek, of andere ook uit onze provincies afkomstige gelukszoekers. Dit gebeurde vaak onder valse voorwendsels en het royaal verschaffen van drank. Had het slachtoffer getekend dan werd hij met zijn medeslachtoffers naar Amsterdam gebracht en opgesloten in speciale huizen tot ze tegen vergoeding aan de V.O.C. werden overgedaan , waar ze als varensgezel of zeesoldaat dienst moesten doen.

Roodgieter
Iemand die voorwerpen goot van rood koper.

Roodverver (roodverwer)
De roodververs leveren de licht- en donkerrood getinte lakens.

Roodwerker
Zie greinwerker

Rooimeester (landmeter, erfscheider)
Ambtenaar die belast is met het aanwijzen van de rooilijn van gebouwen en straten of van wegen, enz. met het toezicht op de bouw van nieuwe en de toestand van oude huizen, enz. Bouwopzichter, ook opzichter van wegen en erfscheider.

Roomeester
Een meester (geneesheer) die bij pestziekte vanwege de stad werd aangesteld om diegenen, welke aan deze ziekte leden, te behande4len. Hij kreeg een vrije woning en jaargeld.

Rosmolenaar
Molenaar van een molen die door een of meerdere paarden (ezels, soms ook andere trekdieren) in beweging wordt gebracht.

Rotmeester (onderrotmeester)
Buurt- of wijkmeester.

Rottenkruitsman
Persoon die zijn werk maakt van het doden van ratten met behulp van rattenkruid.

Rottenman, rottenvanger
Rattenvanger die met uiteenlopende middelen (gof, vallen en klemmen) ratten ving.

Rottingwerker
Vervaardigde wandelstokken, veelal van rotting, stengels afkomstig van de rotanplant, maar ook van andere materialen, zoals Spaans riet.

Rouwbeklager
Persoon die rouw beklaagt, condoleert; persoon ide rouwklachten aanheft.

Rouwgoedverhuurder
Verhuurder van rouwkleding.

Rouwmantelverhuurder
Verhuurder van rouwmantels.

Rouwstalhouder, rouwkoetsenverhuurder
Stalhouder die lijkwagens en rouwkoetsen verhuurde.

Rouwsteller
Begrafenisondernemer.

Rouwwinkelier
Winkelier in rouwkledij.

Ruimer
1. Werkman die privaten, beerputten, kolken, riolen, enz. schoonmaakt, ruimt.
2. Werkman die met een hakmes het op stam staande hout ruimt, snoeit.

Runmolenaar
Molenaar die eikeschors fijnmaalde ten behoeve van de leerlooierij.

Ryembeslager
Hij was de kunsternaar die de riemen of gordels, die toen een onmisbaar onderdeel van de kleding uitmaakten, met koperen of ook wel met zilveren versierselen besloeg, waaronder de gespen van verschillende vorm en bewerking uitmuntten.

Nieuwsflitsen

Fan wa binne jo ien? | Van wie ben je er een?

Altijd al willen weten wie je voorouders waren, maar nooit tijd gehad dit uit te zoeken? Of gewoon op zoek naar een bijzonder kerst- en/of verjaardagscadeau? In het kader van Serious Request biedt Tresoar de helpende hand!

Voor € 25,00 zoekt Tresoar jouw stamboom uit tot 1811. De uitgezochte gegevens...

Lees meer...
Ga naar boven